schepel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sche·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘inhoudsmaat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schepel schepels
verkleinwoord schepeltje schepeltjes

Zelfstandig naamwoord

schepel m / o [3]

  1. oude inhoudsmaat voor droge stoffen
    • Onder het in 1816 ingevoerde Nederlands metriek stelsel was een schepel gelijk aan 10 liter, maar voor die tijd was de waarde van het schepel per gewest verschillend. Zo kon een schepel 1/4 mud zijn en dat kwam dan overeen met 43,6 liter. 
  2. maatvat met een inhoud ter grootte van voornoemde
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een zak (een mud, een schepel) zout met iemand gegeten hebben
Stoett-2616 [4]
Vertalingen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen