schenen af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sche·nen af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afschijnen

schenen (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afschijnen
    • Wij schenen af. 
    • Jullie schenen af. 
    • Zij schenen af. 

Gangbaarheid