scheid af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheid af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afscheiden

scheid af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afscheiden
    • Ik scheid af. 
  2. gebiedende wijs van afscheiden
    • Scheid af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afscheiden
    • Scheid je af? 


Gangbaarheid