scheepte af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheep·te af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afschepen

scheepte af

  1. enkelvoud verleden tijd van afschepen
    • Ik scheepte af. 
    • Jij scheepte af. 
    • Hij, zij, het scheepte af. 


Gangbaarheid