schedellozen

Nederlands

Branchiostoma lanceolatum

Uitspraak

• Geluid:  schedellozen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈsxedəˌlozə(n) / (4 lettergrepen)

Woordafbreking

• sche·del·lo·zen

Woordherkomst en -opbouw

• schedelloze met uitgang -en

Zelfstandig naamwoord

de schedellozen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schedelloze
2. meervoudsvorm als officiële benaming (dieren) een onderstam Cephalochordata 

   ▸ De manteldieren (zakpijpen) en niet de schedellozen (lancetvisjes), vormen de diergroep die het nauwst verwant is aan de gewervelde dieren, waartoe ook de mens behoort.

Synoniemen

• lancetvisjes

Hyperoniemen

• [2] chordadieren, dieren

Hyponiemen

• zie de categorie: Schedellozen in het Nederlands

Gangbaarheid

• Het woord schedellozen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.