schamper
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scham·per
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schamper | schamperder | schamperst |
verbogen | schampere | schamperdere | schamperste |
partitief | schampers | schamperders | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘spottend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
schamper
- van geringschatting getuigend, spottend
- Hij had genoeg van die schampere opmerkingen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schamperen |
schamper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schamperen
- Ik schamper.
- gebiedende wijs van schamperen
- Schamper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schamperen
- Schamper je?
Gangbaarheid
- Het woord schamper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schamper" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.