schaft
Uiterlijk
- schaft
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaft | schaften |
verkleinwoord | schaftje | schaftjes |
- onderbreking van de arbeid voor het nuttigen van een maaltijd
- De schaft werd daardoor een kwartiertje uitgesteld.
- (scheepvaart) schachtvormig deel van een anker
- Het anker bestaat uit twee stukken behalve de steel; de schaft wordt door eene spil vereenigd met de armen, zijnde het eene uiteinde van de schaft vorksgewijze gemaakt om de armen te omvatten.[1]
- (zoötomie) massieve deel van een vogelveer tussen spoel en vlag
vervoeging van |
---|
schaffen |
schaft
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaffen
- Jij schaft.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaffen
- Hij schaft.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van schaffen
- Schaft!
vervoeging van |
---|
schaften |
schaft
- Het woord schaft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schaft" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ blz 423 Jaarboekje van de wetenschappen en kunsten. Vierde jaargang 1850
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Zoötomie in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %