schaats
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schaats
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ijzeren voetsteun om over ijs te gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaats | schaatsen |
verkleinwoord | schaatsje | schaatsjes |
Zelfstandig naamwoord
- (sport), (schoeisel) een ijzer dat onder de schoenen wordt gebonden of aan de schoenen is vastgemaakt, om zich daarmee over het ijs te verplaatsen
- Hij staat recht op zijn schaatsen.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Een rare schaats rijden
Zich vreemd of onbezonnen gedragen
- Een scheve schaats rijden
Een misstap begaan
Vertalingen
1. een ijzer dat onder de schoenen wordt gebonden of aan de schoenen is vastgemaakt, om zich daarmee over het ijs te verplaatsen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schaatsen |
schaats
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaatsen
- Ik schaats.
- gebiedende wijs van schaatsen
- Schaats!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaatsen
- Schaats je?
Gangbaarheid
- Het woord schaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schaats" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schaats" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schaats op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Schoeisel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %