schaam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schaam

Werkwoord

vervoeging van
schamen

schaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schamen
    • Ik schaam me. 
  2. gebiedende wijs van zich schamen
    • Schaam je! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schamen
    • Schaam je je?