sceptisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scep·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geneigd tot twijfel’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
- Van Oudgrieks skeptomai (kijken)
- afgeleid van scepsis met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sceptisch | sceptischer | |
verbogen | sceptische | sceptischere | |
partitief | sceptisch | sceptischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
sceptisch
- geneigd tot twijfel
- De bevolking blijft sceptisch over het beleid van de regering.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. geneigd tot twijfel
Gangbaarheid
- Het woord sceptisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sceptisch" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "sceptisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sceptisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -isch in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %