sceptisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scep·tisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geneigd tot twijfel’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
  • Van Oudgrieks skeptomai (kijken)
  • afgeleid van scepsis met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sceptisch sceptischer
verbogen sceptische sceptischere
partitief sceptisch sceptischers -

Bijvoeglijk naamwoord

sceptisch

  1. geneigd tot twijfel
    • De bevolking blijft sceptisch over het beleid van de regering. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen