sappel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sap·pel

Werkwoord

vervoeging van
sappelen

sappel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sappelen
    • Ik sappel. 
  2. gebiedende wijs van sappelen
    • Sappel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sappelen
    • Sappel je? 

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be