sanatorium
Uiterlijk
- Geluid: sanatorium (hulp, bestand)
- sa·na·to·ri·um
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘herstellingsoord’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1]
- afgeleid van het Latijnse sanare (genezen) met het achtervoegsel -orium [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sanatorium | sanatoria sanatoriums |
verkleinwoord | sanatoriumpje | sanatoriumpjes |
- herstellingsoord (voor chronisch zieke patiënten)
- ▸ Het Grand Hotel was al in 1893 klaar, het sanatorium tien jaar later, aan de zuidkant van de spoorweg werden grote villa's gebouwd, de huizen van de arbeiders kwamen aan de noordkant.[4]
- Het woord sanatorium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sanatorium" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sanatorium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sanatorium op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be