samowaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

samowaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·mo·waar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord samowaar samowaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de samowaarm

  1. (huishouden) apparaat waarmee men thee kan zetten
     De grote samowaar die 's winters thee maakt, doet je verlangen naar een lange wandeling in de sneeuw.[2]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. samowaar op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Corry Hancké
    “Een weekeinde op de datsja” (22/07/2016), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be