saloperie
saloperie v
- (spreektaal) rotzooi, troep
- «Arrête de fumer ta saloperie, à force tu vas finir lobotomisé.»
- Hou toch op met het roken van die troep, straks moet je nog een hersenoperatie ondergaan. [1]
- «Arrête de fumer ta saloperie, à force tu vas finir lobotomisé.»
- (spreektaal)
- «Ce pédé d'Alphonse, il a été raconter des saloperies sur moi à ma mère.»
- Die flikker van een Alphonse is smerige praatjes over mij gaan verkopen aan mijn moeder. [1]
- «Ce pédé d'Alphonse, il a été raconter des saloperies sur moi à ma mère.»
- (spreektaal) rotstreek
- «Marco a fait une saloperie à sa copine.»
- Marco heeft zijn vriendin een rotstreek geleverd. [1]
- «Marco a fait une saloperie à sa copine.»