saamhorigheid
Uiterlijk
- saam·ho·rig·heid
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | saamhorigheid | saamhorigheden |
| verkleinwoord |
de saamhorigheid v
- het gevoel van samen een geheel te zijn
- Door de voetbal overwinning was de saamhorigheid in de stad weer enorm toegenomen
- De gevolgen van de ramp werden in grote saamhorigheid bestreden.
- ▸ " Een andere vrijwilliger uit het dorp zegt dat ze het doet omdat het haar een gevoel van saamhorigheid geeft.[1]
1. het gevoel van samen een geheel te zijn
- Het woord saamhorigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "saamhorigheid" herkend door:
| 95 % | van de Nederlanders; |
| 56 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron “Schuttersfeest op volle toeren dankzij vrijwilligers: 'Goed voor saamhorigheid'” (6-7-2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be