Naar inhoud springen

saamhorigheid

Uit WikiWoordenboek
  • saam·ho·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord saamhorigheid saamhorigheden
verkleinwoord

desaamhorigheidv

  1. het gevoel van samen een geheel te zijn
    • Door de voetbal overwinning was de saamhorigheid in de stad weer enorm toegenomen 
    • De gevolgen van de ramp werden in grote saamhorigheid bestreden. 
     " Een andere vrijwilliger uit het dorp zegt dat ze het doet omdat het haar een gevoel van saamhorigheid geeft.[1]
95 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.[2]
  1. Bronlink geraadpleegd op 6-7-2025 Weblink bron “Schuttersfeest op volle toeren dankzij vrijwilligers: 'Goed voor saamhorigheid'” (6-7-2025), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be