saamhorigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • saam·ho·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord saamhorigheid saamhorigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de saamhorigheidv

  1. het gevoel van samen een geheel te zijn
    • Door de voetbal overwinning was de saamhorigheid in de stad weer enorm toegenomen 
    • De gevolgen van de ramp werden in grote saamhorigheid bestreden. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be