saaien

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • saai·en
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen saaien
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

saaien [1]

  1. gemaakt van saai, een doffe wollen stof
     Een jaar of 7 moet ik zijn geweest. Ik sta aan de hand van mijn vader op de drempel van de Grote Pers van De Lakenhal, de donkere bovenzaal van het Leids museum waar in de 17de eeuw lakenmeesters stalen saaien stof keurden.[2]
  2. gemaakt van saai, een soort garen (sajet)
enkelvoud meervoud
naamwoord saaien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het saaieno

  1. (visserij) dicht geweven schrobnet

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Rembrandt had in Wolkers niet alleen de schilder, maar ook de schrijver tot leven gewekt” (8 oktober 2018), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be