rustte uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rust·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitrusten

rustte uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitrusten
    • Ik rustte uit. 
    • Jij rustte uit. 
    • Hij, zij, het rustte uit. 


Gangbaarheid