ruptuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rup·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘breuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ruptuur rupturen
verkleinwoord ruptuurtje ruptuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de ruptuurv

  1. (medisch) verscheuring
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen