rumineren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·mi·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]

Werkwoord

rumineren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rumineren
rumineerde
gerumineerd
zwak -d volledig
  1. herkauwen
  2. oprispen van de voeding door zuigelingen
  3. het herhaaldelijk langdurig denken over (of herkauwen van) je gevoelens en problemen
     Het blijkt wel dat als minder intelligente mensen rumineren, ze een andere presentatie van de klachten hebben. Ze gaan bijvoorbeeld eerder somatiseren, dat betekent dat de psychische onvrede zich uit in lichamelijke klachten. Als je intelligenter bent, kunnen ook wel steeds dezelfde gedachten terugkomen, maar bij hen lokt het minder uit tot ziekte.[3]
     Er bestaat ook een zusje van piekeren, dat rumineren heet. Dat gaat over personen die gefixeerd blijven op negatieve ervaringen, problemen en hun gevoelens hierover, zonder tot actie te komen.[4]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. rumineren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Drie opvoeddeskundigen: ‘Laat zo’n kind eens zijn hoofd stoten’” (09/03/2016), HP de Tijd
  4. Bronlink Weblink bron
    Dr. ir. Henk Kievit
    “Vakantie biedt panorama op eigen leven” (30-07-2019), Reformatorisch Dagblad
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be