ruiten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
klaveren ruiten harten schoppen
eikels bellen harten bladeren
Woordafbreking
  • rui·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kleur in kaartspel’ aangetroffen vanaf 1612 [1] [2]

Zelfstandig naamwoord

de ruitenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ruit
enkelvoud meervoud
naamwoord ruiten ruiten
ruitens
verkleinwoord ruitentje ruitentjes

Zelfstandig naamwoord

de ruitenv / m

  1. (kaartspel) een kleursoort in het kaartspel
Afgeleide begrippen
stellend
onverbogen ruiten
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

ruiten [3]

  1. van geruite stof vervaardigd
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ruiten
ruitte
geruit
zwak -t volledig

Werkwoord

ruiten [4] [5] [6] [7]

  1. overgankelijk ruiten maken op, in
  2. (verouderd) roven, plunderen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen