ruimvallend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruim·val·lend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ruimvallend
verbogen ruimvallende
partitief ruimvallends

Bijvoeglijk naamwoord

ruimvallend

  1. van kleding dat deze niet krap zit
     Pelagea Danilovna Meljoekova, een struise, energieke vrouw, zat met haar bril op in een ruimvallend gewaad in de salon, omringd door haar dochters, die ze probeerde aangenaam bezig te houden.[1]
     Ik vind het moeilijk om mijn verhaal te vertellen, omdat ik bang ben veroordeeld te worden, dat mensen vinden dat je het hebt uitgelokt. Wat ik ook ernstig vind, is dat ik zou moeten melden dat ik géén hockeyrokje droeg, maar een trainingsbroek en een ruimvallend sportvest.[2]
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 januari 2022 Weblink bron “'De dood van Anne Faber was mijn zwartste scenario'” (21-10-2017), Tubantia