ruilt af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruilt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afruilen

ruilt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afruilen
    • Jij ruilt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afruilen
    • Hij ruilt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afruilen
    • Ruilt af! 


Gangbaarheid