ruilt af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ruilt af
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afruilen |
ruilt af
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afruilen
- Jij ruilt af.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afruilen
- Hij ruilt af.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afruilen
- Ruilt af!
Gangbaarheid
- Het woord ruilt af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.