ruil uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruil uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitruilen

ruil (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitruilen
    • Ik ruil uit. 
  2. gebiedende wijs van uitruilen
    • Ruil uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitruilen
    • Ruil je uit? 

Gangbaarheid