rozenperk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

rozenperk met een buxushaag als grens
Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·zen·perk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rozenperk rozenperken
verkleinwoord rozenperkje rozenperkjes

Zelfstandig naamwoord

het rozenperko

  1. een duidelijk begrensd deel van een park of tuin waar rozen geplant staan
    • De tuin is strikt symmetrisch aangelegd met leilinden langs de achtergevel, vierkante rozenperken, grindpaden en haagbeuken. Koetshuis en stal prijken aan weerskanten. Vanaf het achterbordes loopt een zichtlijn over de perken tussen de bomen door naar het water. Het grasveld in het midden heeft een ovale vorm. [2] 
     Dat was lastig, want wat deed je als je er een tiental had gevangen en ze daarna ophielden met bijten? Je kunt wel zeggen dat we een beetje vals speelden, we voerden onze vangst aan de meeuwen of begroeven hem in de rozenperken als voeding.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 6 september 2012
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be