royalist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

juichende royalisten zwaaien naar de koning, de koningin en prinses Beatrix
Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·y·a·list
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van royal met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord royalist royalisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

royalist m [1]

  1. (politiek) iemand die een aanhanger is van het koningshuis en de monarchie
    • Staatsportretten waarop het zwaard te zien is, tonen vooral de schede. Van die schede ontbreekt echter elk spoor, wat de prijs doet dalen. De cataloguswaarde van de sabel werd op 3.000 tot 4.000 euro gezet, met schede zou de prijs gezet zijn op 25.000 tot 30.000 euro. Morgen vindt de publieke veiling plaats. Er wordt vooral interesse verwacht uit de hoek van royalisten. [2] 
    • Waarom heb je gehuild toen de koning stierf? Misschien had je niet alleen veel sympathie voor de man zelf, maar draag je ook het koningschap zelf een warm hart toe? Ben je zowaar een overtuigd royalist? Mag iemand macht erven en doorgeven? Doet de koning niet in het groot waar elke burger van droomt: de nalatenschap van zijn vader zo kundig mogelijk beheren en verdelen onder zijn kinderen? [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 02/mei/2017
  3. Volkskrant BERCHEM, 4 AUGUSTUS 1993 Leonard Nolens (1947)
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be