rostu

Uit WikiWoordenboek

Nedersorbisch

Werkwoord

rostu

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van růst
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van růst


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ros·tu

Werkwoord

rostu

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord růst