rosarium

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·sa·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rozentuin’ voor het eerst aangetroffen in 1891 [1]
  • afgeleid van het Latijnse rosa met het achtervoegsel -arium [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rosarium rosariums
verkleinwoord rosariumpje rosariumpjes

Zelfstandig naamwoord

het rosariumo

  1. rozentuin, rozenkwekerij

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen