rookten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rook·ten

Werkwoord

vervoeging van
roken

rookten

  1. meervoud verleden tijd van roken
    • Wij rookten. 
    • Jullie rookten. 
    • Zij rookten. 
     De gesprekken met deze dames waren diepgaander, maar voor de rest vloekten ze evenveel als de gemiddelde man, lieten ze evenveel scheten, rookten ze evenveel wiet en liepen ze even hard.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia