rondtoeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·toe·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

rondtoeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondtoeren
toerde rond
rondgetoerd
zwak -d volledig
  1. ongericht rondrijden
     Maar toen zei ze toch iets: ‘Vind je het goed dat we gewoon gaan slapen en morgen dingen bespreken, als ik klaar ben met werken? We kunnen- je mag vast Marcies auto wel lenen, denk ik, als je een beetje wilt rondtoeren of zo.[2]
     Nou ja, kennen. Natuurlijk wisten de dorpsbewoners wel wie Jasper S. was. En hij begaf zich ook weleens onder de mensen, bijvoorbeeld bij vergaderingen van de boerenvereniging uit Oudwoude. Maar een goed inzicht in het karakter van de veehouder, dat hebben hoogstwaarschijnlijk niet veel dorpsbewoners gehad. Het is op z'n zachtst gezegd geen extraverte man. Natuurlijk, er was dat akkefietje met de gestolen auto van een buur, waarmee hij ging rondtoeren.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2022 Weblink bron
    Ilan Sluis
    “Oudwoude over tot orde van de dag” (27-02-2013), NOS