rondreis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rond·reis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rond en reis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rondreis | rondreizen |
verkleinwoord | rondreisje | rondreisjes |
Zelfstandig naamwoord
- reis met bezoek aan verschillende plaatsen of personen
- ▸ Toevallig had ik aan het zwembad een gesprek gevoerd met een Zwitser, Wale, die met zijn gezin in een camper een rondreis maakte.[2]
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rondreizen |
rondreis
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rondreizen
- ... dat ik rondreis.
Gangbaarheid
- Het woord rondreis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rondreis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be