romig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·mig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van room met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen romig romiger romigst
verbogen romige romigere romigste
partitief romigs romigers -

Bijvoeglijk naamwoord

romig

  1. van een eetbare vloeistof dat ze dik en vet is of lijkt
    • Wij eten een heerlijke, romige tomatensoep. 
    • Bij de boer drinken we verse, romige melk die zo van de koe komt. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be