roffelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rof·fel·de

Werkwoord

vervoeging van
roffelen

roffelde

  1. enkelvoud verleden tijd van roffelen
    • Ik roffelde. 
    • Jij roffelde. 
    • Hij, zij, het roffelde. 
     Water tikte op de bladeren van de bomen en roffelde op de autodaken.[1]

Verwijzingen