roesten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van roesten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		roesten			te roesten
	toekomend		zullen roesten			te zullen roesten
voltooid	tegenwoordig		hebben geroest			te hebben geroest
	toekomend		geroest zullen hebben			geroest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	roestend		geroest			ev. roest	mv. verouderd roest	roeste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	roest	roest	roest	roest	roest	roesten	roesten	roesten
verleden (o.v.t.)	roestte	roestte	roestte	roestte	roestte	roestten	roestten	roestten
toekomend (o.t.t.t.)	zal roesten	zult/zal roesten	zult/zal roesten	zult roesten	zal roesten	zullen roesten	zullen roesten	zullen roesten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou roesten	zou roesten	zou(dt) roesten	zoudt roesten	zou roesten	zouden roesten	zouden roesten	zouden roesten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geroest	hebt geroest	hebt/heeft geroest	hebt geroest	heeft geroest	hebben geroest	hebben geroest	hebben geroest
verleden (v.v.t.)	had geroest	had geroest	had geroest	hadt geroest	had geroest	hadden geroest	hadden geroest	hadden geroest
toekomend (v.t.t.t.)	zal geroest hebben	zal/zult geroest hebben	zult/zal geroest hebben	zult geroest hebben	zal geroest hebben	zullen geroest hebben	zullen geroest hebben	zullen geroest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geroest hebben	zou geroest hebben	zou/zoudt geroest hebben	zoudt geroest hebben	zou geroest hebben	zouden geroest hebben	zouden geroest hebben	zouden geroest hebben