riskeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ris·keert

Werkwoord

vervoeging van
riskeren

riskeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riskeren
    • Jij riskeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riskeren
    • Hij riskeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van riskeren
    • Riskeert!