rioleerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ri·o·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rioleren |
rioleerde
- enkelvoud verleden tijd van rioleren
- Ik rioleerde.
- Jij rioleerde.
- Hij, zij, het rioleerde.
- Ik rioleerde.
vervoeging van |
---|
rioleren |
rioleerde