rinoplastiek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ri·no·plas·tiek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rinoplastiek rinoplastieken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rinoplastiekv

  1. (medisch) esthetische chirurgie van de neus
     Ik hoopte dat ze zou vallen en zich zou verwonden, ik bad om uitgebreide reconstructieve chirurgie en noodzakelijke rinoplastiek om haar te kunnen laten ademen en haar weer een soort gezicht terug te kunnen geven na een vreselijk auto-ongeluk met gruwelijke brandwonden.[3]
Synoniemen
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. rinoplastiek op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500