rild

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rild
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rild rilder rildst
verbogen rilde rildere rildste
partitief rilds rilders -

Bijvoeglijk naamwoord

rild

  1. met een naar verhouding grote lengte of geringe dikte
     Op een andere plank wat verder staat een rild Madonna-beeldje dat komt uit het klooster van Corbara op Corsica, dat beschreven staat in De Apokatastasis.[2]
      Hier en daar, bij troepjes, rild en statig, ruischten populieren.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

12 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 mei 2023 Weblink bron
    Peter Bakema
    “Vlaams-Nederlands woordenboek.”, 2de druk (2004), Standaard, Antwerpen / Het Spectrum, Utrecht, ISBN 9071206629, rild(e)
  2. Joos Florquin
    “Ten huize van... 12. : Ward Ruyslinck” (1976), Orion, Brugge / Davidsfonds, Leuven, ISBN 90 264 3534 7, p. 199
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 mei 2023 Weblink bron “De blijde kruisvaart.”, herdruk; 1e druk 1919 (1929), Nederlandsche Uitgevers-Maatschap, Amsterdam, p. 114
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be