riedel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rie·del
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘klankenreeks, woordcombinatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1957 [1]

Werkwoord

vervoeging van
riedelen

riedel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riedelen
    • Ik riedel. 
  2. gebiedende wijs van riedelen
    • Riedel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riedelen
    • Riedel je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen