ridderlijkheid
Uiterlijk
- rid·der·lijk·heid
- afgeleid van ridderlijk met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ridderlijkheid | ridderlijkheden |
verkleinwoord |
de ridderlijkheid v
- het riddelijk zijn
- De man deed uit ridderlijkheid de deur voor de jonge vrouw open.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord ridderlijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.