retorica
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·to·ri·ca
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘redekunst’ voor het eerst aangetroffen in 1508 [1]
- afgeleid van retor met het achtervoegsel -ica [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | retorica | retorica's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- leer van de welsprekendheid
Gangbaarheid
- Het woord retorica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "retorica" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "retorica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ retorica op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be