retailmarkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·tail·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord retailmarkt retailmarkten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de retailmarktv / m

  1. (economie) de bedrijfstak die goederen in kleine porties verkoopt aan de eindgebruiker
    • ,,Deze twee gebeurtenissen die praktisch tegelijk plaatsvonden, gecombineerd met de al lastige retailmarkt waarin wij ons vandaag de dag bevinden, laten ons geen andere mogelijkheid dan vandaag uitstel van betaling aan te vragen voor USG Holding, schrijft het management. ,,Wij doen dit met grote teleurstelling en pijn in ons hart. [2] 
    • De retailmarkt in de Benelux is goed voor een jaaromzet van €219 miljard, een miljoen banen en bijna 200.000 detaillisten. [3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen