resulteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·sul·teer

Werkwoord

vervoeging van
resulteren

resulteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resulteren
    • Ik resulteer. 
  2. gebiedende wijs van resulteren
    • Resulteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resulteren
    • Resulteer je?