repeteren
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·pe·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herhalen’ voor het eerst aangetroffen in 1437 [1]
- afgeleid van het Franse répéter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
repeteren |
repeteerde |
gerepeteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
repeteren
- overgankelijk een toneel- of muziekstuk bij wijze van proef op- of uitvoeren
- Zij moeten het toneelstuk nog repeteren.
- overgankelijk herhalen.
- wederkerend zich ~: een mededeling opnieuw doen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een toneel- of muziekstuk bij wijze van proef op- of uitvoeren
Gangbaarheid
- Het woord repeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "repeteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "repeteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ repeteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %