repatrieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pa·tri·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
repatriëren

repatrieerde

  1. enkelvoud verleden tijd van repatriëren
    • Ik repatrieerde. 
    • Jij repatrieerde. 
    • Hij, zij, het repatrieerde. 

Meer informatie