remedieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·me·di·eer

Werkwoord

vervoeging van
remediëren

remedieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remediëren
    • Ik remedieer. 
  2. gebiedende wijs van remediëren
    • Remedieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remediëren
    • Remedieer je? 

Gangbaarheid