remblok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gietijzeren remblokken van een trein
Uitspraak
Woordafbreking
  • rem·blok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord remblok remblokken
verkleinwoord remblokje remblokjes

Zelfstandig naamwoord

remblok o [1]

  1. blokvormig deel van een rem dat door wrijving een beweging vertraagt (kinetische energie omzet in warmte)
    • De remblokjes van mijn fiets waren helemaal versleten. 
  2. (figuurlijk) persoon of organisatie die als rem functioneert op een ontwikkeling
    • De overname van de machinebouwer Titan Masini is net afgeketst, doordat potentiële Duitse kopers moedeloos werden van 'het remblok' zoals zij de staat aanduidden. De ambassades van de Europese Unie hebben vorig jaar Vacaroiu een lijst van de obstakels voor investeerders overhandigd . [2] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Karel Berkhout 2 juli 1996
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be