relateer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·la·teer

Werkwoord

vervoeging van
relateren

relateer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relateren
    • Ik relateer. 
  2. gebiedende wijs van relateren
    • Relateer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relateren
    • Relateer je?