relaps

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·laps
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord relaps relapsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de relapsm

  1. opnieuw ziek worden na een schijnbare genezing
     Ik had het mis. In juli 2009, exact vijf jaar nadat ik onder de microscoop naar haar beenmerg had gekeken en had gezien dat ze in remissie was (dat de kankercellen waren verdwenen, AB), reed ik met een boeket naar haar huis. Haar slopende oorlog was voorbij. Bij acute leukemie staan vijf jaar zonder relaps vrijwel gelijk aan genezing.”[3]
  2. terugval
  3. bekeerling die van het geloof valt
Synoniemen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. relaps op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron
    Anca Boon
    “Strijd tegen kanker valt nauwelijks te winnen” (29-10-2011), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be