rekkelijk

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rek·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rekkelijk rekkelijker rekkelijkst
verbogen rekkelijke rekkelijkere rekkelijkste
partitief rekkelijks rekkelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

rekkelijk [2]

  1. niet al te precies; geneigd tot het sluiten van compromissen
     De ECB, die al een paar keer eerder als reddende engel optrad, is gevangen in een titanenstrijd tussen (Duitse) haviken, gebrand op haar geloofwaardigheid als inflatiebestrijder, en de rekkelijken (de rest).[3]
     Ik meende altijd dat ik rekkelijk was, maar in mijn rekkelijkheid ben ik vervelend precies.[4]
  2. van iets dat je het ruim kunt opvatten
     De soberheid waar François Hollande zich tijdens zijn campagne op liet voorstaan, blijkt een rekkelijk begrip.[5]
  3. redelijk, fatsoenlijk
Synoniemen
Verwante begrippen
Antoniemen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. rekkelijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Roze bril” (08 nov. 2012), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron “Volgens een psychiater ben ik lichtelijk autistisch” (3 april 2014), Het Parool
  5. Bronlink Weblink bron “Kalende Hollande betaalt kapper 10.000 euro per maand” (13-01-2009), Tubantia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be