reiswereld

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·we·reld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reiswereld reiswerelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de reiswereldv / m

  1. alles en iedereen die te maken heeft met reizen en toerisme
     Onder de ondertekenaars van de brief is de Nederlandse reisbranchevereniging ANVR. Die stelt dat de reissector al ruim 7 maanden vrijwel volledig stilligt en dat ontslag dreigt voor een groot aantal van de 27 miljoen Europeanen die werken in de reissector, van wie ruim 20.000 in de Nederlandse reiswereld.[1]
     De Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR) biedt nu toch garantie op reizen die na 16 maart 2020 zijn geboekt en vanwege de coronacrisis moesten of moeten worden geannuleerd. De organisatie zegt hiermee duidelijkheid te willen geven aan reizigers en de reiswereld.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Reissector vraagt Von der Leyen om EU-testprotocol voor corona” (18-09-2020), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink Weblink bron “SGR dekt nu toch vouchers voor alle geboekte reizen in 2020” (WO 5 AUGUSTUS), NOS